Lijden?

26 oktober 2011

“Onderwijs niet dat ik tevergeefs gestorven ben. Onderwijs liever dat ik niet gestorven ben door te demonstreren dat ik leef in jou” (T11.VI.7:3,4).

Een tijdje geleden ontving ik een mail naar aanleiding van wat ik in dit weblog schreef over westerse mystiek. De mailschrijfster vertelde zelf ook teksten van mystici gelezen te hebben, maar moeilijk uit de voeten te kunnen met de grote nadruk op lijden. Het was haar opgevallen dat veel van hen lichamelijk ziek of erg zwak waren en uiteindelijk lijdend aan hun einde kwamen. Ze vroeg zich ook af of er een verband te leggen is met mijn eigen lichamelijke toestand.
De punten die ze noemde bleven me bezighouden, temeer omdat ik ze zo herkende. Ik ben zelf de teksten van de mystici gaan lezen vanwege hun in mijn ogen prachtige beschrijvingen van de nadering tot God en de vereniging met Hem. Maar er zitten soms elementen in die ook ik moeilijk te verteren vind of die mij zelfs regelrecht tegenstaan. In het werk van Theresa van ávila bijvoorbeeld staan vele opmerkingen over haar eigen minderwaardigheid en zondigheid (volgens de voetnoten in mijn uitgave heeft ze deze aangedikt om de inquisitie ter wille te zijn, die vrouwen met Godservaringen per definitie verdacht vond). Ook de verhalen over Franciscus leverden mij enige vergevingslessen op, evenals de spirituele biografie die Edith Stein over Johannes van het Kruis schreef (onder de veelzeggende titel ‘De wetenschap van het kruis’). Ik moest me echt met enige moeite heen zetten over de naar mijn gevoel liefdeloze behandeling door deze mystici van hun lichaam – het lichaam dat, door het eten, drinken en verzorging te onthouden, gestraft wordt voor het ‘zondige’ aardse bestaan. En het is zeker waar dat veel van de bekende mystici, ook uit de 20ste eeuw, met een slechte lichamelijke gezondheid kampten en door ziekte, uitputting en/of (oorlogs)geweld een vroege dood stierven (zoals Edith Stein, Etty Hillesum en Simone Weil, en in de 19e eeuw Teresia van Lisieux), of juist een tergend late dood na veel lichamelijk lijden (Johannes van het Kruis, Franciscus).

Nu ben ik geen deskundige op het gebied van westerse mystiek, laat dat duidelijk zijn. Ik noteer alleen mijn indrukken op grond van wat ikzelf gelezen heb, en vind het interessant om dat in het licht van zowel mijn eigen toestand als dat van de Cursus te bezien.
Ik denk dat wie teksten van westerse mystici leest, zich moet realiseren dat zij op de eerste plaats allemaal – en onvermijdelijk – kind van hun eigen tijd waren, en bovendien onderworpen aan de christelijke leer en traditie. Het is ook goed te bedenken dat de Heilige Geest alles wat het ego gemaakt heeft, kan gebruiken voor Zijn eigen doel. In de christelijke leer staan de kruisiging en het lijden van Jezus – het verzoenende ‘offer’ voor onze zonden – centraal (al lijkt dit fundament veel meer door Paulus dan door Jezus zelf gelegd). De innerlijke weg die daarmee werd aangeboden om ‘het ego te overstijgen’ (zoals wij het nu zouden benoemen), behelsde dat men zich zozeer met het lijden van de gekruisigde Christus (Jezus) identificeerde, dat men hiermee het eigen ‘ik’ oversteeg. En dat is een weg die beslist voor velen gewerkt heeft, waaronder Theresa van ávila, die hier uitgebreid over geschreven heeft. Dat is ook voorstelbaar: door je steeds meer in liefde te verbinden met de lijdende Jezus, die gekruisigd wordt voor jóu, en waarvan je voortdurend afbeeldingen ziet in klooster en kerk, kan alle zelfzuchtigheid en egoïsme in jezelf gaan oplossen. En zo word je boven je eigen persoontje en zijn zogenaamde belangen uitgetild, tot je jezelf tenslotte helemaal aan Jezus geeft. Het is eveneens voorstelbaar dat lichamelijk en psychisch lijden binnen een dergelijke weg een belangrijke plaats kunnen hebben: wanneer je zelf lijdt, is dat een onderdeel van de voorgestane ‘navolging van Christus’. In sommige gevallen leidde de vereenzelviging met de lijdende Jezus zelfs tot ‘stigmata’: wonden in handen, voeten en zij, die door de denkgeest van de mysticus zelf moeten zijn gecreëerd.
Er zijn nog andere factoren die meespelen. Zo waren de hygiënische en medische omstandigheden vroeger in het algemeen veel slechter dan nu. En in sommige gevallen was de strenge lichamelijke ascese een reactie op de kerk zelf. Zoals bij Franciscus en de zogenaamde bedelorden van zijn tijd: door hun uitzonderlijke armoede oefenden zij kritiek uit op de schandelijke en buitenissige zelfverrijking van de kerk in die tijd. Franciscus opereerde in een crisistijd binnen de kerk, een overgangstijd (de 13e eeuw), en dat maakt hem nu zo interessant. Want opnieuw beleven we een crisistijd binnen het traditionele christendom en zitten we in een overgangstijd.

Op een dieper vlak denk ik dat nog iets anders meespeelt dat het lijden verklaart. Vrijwel alle christelijke mystici hadden, onder invloed van de officiële kerkleer, een dualistische visie. Dat betekent dat zij de wereld en het lichaam echt maakten en de zintuiglijke waarneming náást hun eenheidservaringen stelden. Het is op dit punt dat Een cursus in wonderen een enorme omslag maakt ten opzichte van de traditioneel christelijke leer. Een dualistische visie heeft namelijk grote gevolgen: het maakt daarmee tevens het lijden echt – want dat lijden speelt zich altijd af in de context van het lichaam, de wereld en ‘andere personen’.
Ik vermoed dan ook dat veel mystici zich als het ware ‘verpletterd’ hebben gevoeld tussen enerzijds enorm intense Godservaringen, en anderzijds een voor hen even werkelijk lichamelijk en zondig bestaan ‘in het vlees’, in een verdorven en goddeloze wereld, die toch door God geschapen is. Hoe kun je die twee zo uiteenlopende gewaarwordingen rijmen met elkaar? Dat moet een enorme spanning geven en daarmee onvermijdelijk lijden teweeg brengen. En wanneer er toch twijfel aan de echtheid van de wereld ontstond, of zelfs het directe inzicht dat de wereld en het lichaam niet echt zijn en dus níet door God geschapen kunnen zijn, dan kon dat beslist niet openlijk beleden worden. Want zo iemand zou ontegenzeggelijk eindigen voor de inquisitie, in de kerker of op de brandstapel – en dat is in al te veel gevallen inderdaad gebeurd. De katharen zijn een bekend voorbeeld.

Om terug te komen op de Cursus: ook wij leven in een spirituele overgangstijd en dragen allemaal de christelijke erfenis van dualisme met ons mee: een erfenis van zonde, offers en straf, van lijden en dood. De Cursus is te zien als een correctie van misvattingen binnen het traditionele christendom, en biedt een geheel nieuw en egoloos denkkader aan. En dus krijgen we in het blauwe boek iets totaal anders te horen:

“Onderwijs niet dat ik [Jezus] tevergeefs gestorven ben. Onderwijs liever dat ik niet gestorven ben door te demonstreren dat ik leef in jou. Want het ongedaan maken van de kruisiging van Gods Zoon is het werk van de verlossing, waarin ieder een gelijkwaardig aandeel heeft” (T11.VI.7:3-5).

Jezus maakt in de Cursus heel duidelijk dat het niet om de kruisiging gaat; het gaat om de opstanding (zie T6.I). Wat lijdt kan geen deel van mij zijn, en ook geen deel van God. Wat God niet geschapen heeft, kan niet werkelijk zijn. Het einde van ons lijden is om dát de accepteren. Dat lijkt soms moeilijk, want de dromen van zonde en pijn leken zo echt. Toch hebben wij dat alleen over onszelf afgeroepen. Door dát in te zien, kunnen we daarmee stoppen en ons bevrijden van het lijden:

“Je hebt jezelf aan het kruis genageld, en een doornenkroon op je eigen hoofd gezet. Maar jij kunt Gods Zoon niet kruisigen, want de Wil van God kan niet sterven. Zijn Zoon is van zijn eigen kruisiging verlost, en jij kunt niet ter dood veroordelen wie God het eeuwig leven geschonken heeft. De droom van de kruisiging drukt nog steeds zwaar op je ogen, maar wat je ziet in dromen is niet de werkelijkheid. Zolang jij de Zoon van God als gekruisigd ziet, ben je in slaap. En zolang jij gelooft dat je hem kunt kruisigen, heb je slechts nachtmerries. Jij die begint te ontwaken bent je nog steeds van dromen bewust, en bent ze nog niet vergeten” (T11.VI.8:1-7).

De Cursus zegt dat we deze pijnlijke dromen nu mogen vergeten. Hij biedt, voor wie dat wil, een weg van liefde aan, niet van lijden. Lijden is niet nodig, want het bindt ons maar al te gemakkelijk aan een niet-bestaande wereld waarin pijn en dood zo echt lijken. Evengoed is verlossing een serieuze zaak, en tevens compromisloos. Misschien is dat de grote misvatting van déze tijd: dat het allemaal gemakkelijk, leuk en snel moet zijn. Ik denk dat dat een vergissing is, omdat het ‘werk’ en inspanning kost om je ego werkelijk te doorzien en los te willen laten. Dat het een inspanning vergt, kunnen we leren van de oude mystici. Maar vergeving leidt elke keer tot verlichting, niet tot lijden. De les is niet meer om te lijden. De les is om het lijden te overstijgen.

En hoe verhoudt zich dit met mijn eigen toestand? De mailschrijfster voegde toe: ‘Ik heb niet de indruk dat jij lijdt onder je ziekte.’ Dat was terecht opgemerkt.
Ook ik voel me, in aardse zin, kind van mijn tijd – van deze spirituele overgangstijd. Ik ben geworteld in het traditionele christendom, maar voelde dat ik daarmee niet verder kwam. Nadat ik het losgelaten had, kwam uiteindelijk de Cursus op mijn pad en bood mij de beelden en taal waarmee ik mij zo vertrouwd had gevoeld, maar met een geheel nieuwe inhoud. Ook ik heb vaak de enorme spanning gevoeld van enerzijds de rauwe en onthutsende ‘realiteit’ van deze wereld en mijn eigen bestaan daarin, en anderzijds de onuitsprekelijk liefdevolle Godservaring. Waar ik die twee ervaringen probeerde te rijmen, voelde ook ik mij soms verpletterd tussen twee volkomen tegengestelde ‘realiteiten’.
De Cursus bood mij de oplossing, door simpelweg te stellen dat alleen de waarheid waar is. Wanneer ik mij gebonden voelde aan de wereldse ‘realiteit’, tilde zijn non-dualisme mij daar telkens weer uit. Door zo duidelijk te stellen dat maar één van de twee ‘werkelijkheden’ waar is – die van God – kon ik telkens weer het ogenschijnlijke ongemak van het aardse bestaan overstijgen. Uiteindelijk werd dit ‘erboven zijn’ of ‘er los van zijn’ een continue toestand. Waar ik weer even ín de droom werd getrokken, kon ik er gemakkelijk weer uit worden gehaald. De binding, en daarmee het lijden, verdwijnt daarmee. Wat overblijft is vrijheid.

Dit is geen schone theorie, noch een vlucht of ontkenning (een verwijt dat beoefenaren van de Cursus nogal eens krijgen vanuit traditioneel christelijke hoek). Ik schrijf dit vlak voor een afspraak in het ziekenhuis, waar ik de uitslagen van de laatste onderzoeken te horen krijg, die mogelijk ‘niet goed’ zijn. De laatste weken holt mijn toestand letterlijk achteruit. Dat ik in een dergelijke deplorabele toestand en met zo’n laag energiepeil in staat blijk een stuk als dit te schrijven, ervaar ik zelf als een wonder – letterlijk. Maar hier gaat het nu juist om. Want de stroom van Jezus gaat dóór, en tilt mij boven het lichaam uit. Hierna moet ik weer rusten, veel rusten, en goed voor mijn lichaam zorgen. Maar dat is ook goed – het is geen lijden.