Regen

19 juli 2011

“Hoe kan een schaduw jou weghouden van de zon?” (T19.IV.A.6:6)

Als het regent in juli, kom ik onmiddellijk in vakantiesfeer. Het resultaat van vele zomervakanties in eigen land, die bijna nooit geheel zonder regen verliepen. Een grijs wolkendek, bomen vol druppende bladeren, zompig gras onder mijn wandelschoenen, kapot gewaaide paraplu’s. De natte hoogtepunten waren twee bijzondere kampeervakanties in 2006 en 2007, die ik ook in mijn boek Ontwaken in liefde heb beschreven. Terwijl er buiten heel veel regen viel, en ik in mijn kleine tentje zat, begon van binnen alles te veranderen in mij, voorgoed.
Ik heb vanaf nu twee weken vakantie en het Nederlandse vakantieweer lijkt zich al te hebben aangediend. Ik zoek maar troost bij Tagore – in India kan het ook heel hard regenen. Dit komt uit zijn ‘Wijzangen’, in de ouderwetse, gedragen vertaling van Frederik van Eeden:

“In de diepe schaduwen van de regenmaand Juli, wandelt Gij stil als de nacht, met heimelijke schreden, spieders ontwijkend. Vandaag heeft de morgen zijn ogen geloken, niet achtend de dringende roep van de luide Oostenwind, en een dichte wade is over den altijd waaksen blauwen hemel gespannen. De beemden zwijgen van zang, en de deuren van alle huizen zijn gesloten. Gij zijt de eenzame ganger in deze verlaten straat. O, mijn enige Vriend! Mijn meest Geliefde! In mijn huis zijn de poorten open… ga niet voorbij als een droom.”

In de donkere regenmaand beschrijft de dichter zijn hunkering naar God:

“Licht, o, waar is het licht? Ontsteek het met het brandende vuur der begeerte! Het dondert en de wind jaagt gierend door het ijle. De nacht is zwart als een zwarte steen. Laat de uren niet in het donker voorbijgaan. Ontsteek de lamp der minne met uw leven.”

En zijn verlangen wordt ingelost:

“Menig lied heb ik gezongen in allerlei stemming, maar alle tonen ervan verkondigen altijd: Hij komt, Hij komt aldoor. In de geurige dagen van zonnig April, door het bospad, komt Hij, komt Hij aldoor. In de sombere regens der Juli-nachten, op de donderende wolkenwagen, komt Hij, komt Hij aldoor. In smart op smart drukken zijn schreden op mijn hart en de gouden aanraking van zijn voeten doet mijn vreugd oplichten.”
(Uit Wijzangen XXII, XXVII, XLV)

Wat kan ik hier nog aan toevoegen? Laat ik dan maar wat vertellen over hoe het gaat in de oppervlaktelaag, met de Margot die ziek is en kanker heeft en van alles doet met het zieke en vaak moeie lichaam. Zoals nu twee keer per week in mijn buik prikken – een soort doktertje spelen, wat ik als kind geloof ik niet vaak gedaan heb. Ik las liever een boek. Dat mag ik nu inhalen. Koelbloedig prepareer ik volgens de aanwijzingen de injectiespuit en zet de naald een centimeter in mijn eigen buik (voelt een beetje sponsachtig). Ik breng de Abnoba Viscum in, trek de naald er weer uit (pas nu gaat het pijn doen, even), en plak een pleister. Gaat best, al dat geprik in mijn lichaam, in aderen en vet, door vele mensen naast mijzelf. Op mijn linkerhand, waar het infuus wordt ingebracht, begint enig littekenweefsel te ontstaan. Dat kan, zag ik bij andere kankerpatiënten, nog veel meer worden en op diverse plaatsen.
Intussen heb ik wel het gevoel dat de Abnoba helpt, op de subtiele wijze die ik ken van andere natuurlijke middelen. Dat je er nauwelijks bij stilstaat, maar ineens denkt: maar ik voel me eigenlijk in sommige opzichten wel beter. Het is een feit dat ik sinds ik het gebruik weer dieper slaap. Dat er momenten zijn dat ik fysiek ineens weer meer kan dan ik dacht. Dat het soms voelt of er een welkome hulpmotor in mijn lichaam is aangezet.
Dat het al met al toch moeilijk te voelen is, komt doordat er zoveel tegelijk gebeurt. Want er is ook een diepe moeheid opgekomen sinds ik mijn laatste lessen heb gegeven, en dus meer ‘loslaat’. De bijwerkingen van alle medicijnen worden steeds meer voelbaar en de afgelopen waanzinnig intensieve maanden eisen hun tol. Ook psychisch: mijn hoofd zit ‘vol’. Om die reden heb ik vorige week (uiteraard onder leiding) besloten om ook meteen te stoppen met de individuele consulten. De rek is er simpelweg uit en het was niet meer verantwoord daarmee door te gaan – niet verantwoord voor mijzelf. Op een of andere manier begint er een nieuwe fase, maar hoe die eruitziet weet ik nog niet.

De man met de zwarte hoed (zie 12 mei 2011) verblijft inmiddels in de logeerkamer. Hij zit niet meer naast me op de bank, hij slaapt niet meer in mijn bed. Ik werd het een beetje zat naar al zijn kankerverhalen te luisteren. Ze lijken allemaal op elkaar, ik weet het nu wel zo’n beetje. Hij draagt nog steeds zijn cowboylaarzen, maar zijn hoed heeft hij eindelijk afgezet. Eigenlijk heeft hij best een aardig gezicht, een beetje als Clint Eastwood. Hij zegt dat hij altijd komt als een onwelkome gast, maar nooit voor niets en nooit zonder een uitnodiging van enige aard. Ik begrijp het, hij doet ook maar zijn werk.
Ik zei hem dat ik accepteerde dat hij niet meer weg zou gaan, maar dat ik hem niet meer op mijn bank en in mijn bed wilde, niet meer in mijn keuken als ik kook en niet meer in mijn tuin als ik uitrust op het ligbed. De zijkamer, die is voor hem. Hij sputterde even. “Het spijt me,” zei ik. “Je bent hier in wezen te laat gekomen. Ik ben al bezet, min of meer. Er is al iemand bij me.” Zijn blik ging naar de afbeeldingen in mijn meditatiehoek en ik zag dat hij het begreep. Toen deed hij er het zwijgen toe, zoals het hoort. Sommige cowboys zijn spiritueler dan je denkt.

De komende twee weken heb ik dus vakantie – een adempauze. Een periode zonder afspraken en zonder, hopelijk, een ziekenhuis van binnen te zien. Ook de computer mag het even zonder mij doen, en er zullen geen notities verschijnen. De weken daarna verschijnen de notities wat later en onregelmatig, want ook degene die ze voor mij op de website zet heeft vakantie. Vanaf eind augustus is alles, verwachten we, weer ‘normaal’.
Dus voor ieder: in regen of zonneschijn, heb een goede zomer. De zon is immers niet alleen achter de wolken, maar ook in onszelf!