Geen offer

24 juni 2011

“Wanneer de mond zoet is door geluk,
Verliest het koninkrijk van de wereld
Zijn aantrekkingskracht.”

Rumi

Soms is een datum al maanden van tevoren vastgelegd: een dag dat iets is gepland of afgesproken. Zo’n lang van tevoren vastgelegde datum was voor mij 22 juni. Want dan zou mijn laatste les zijn, in Amsterdam. Tenminste… als mijn ziekte en behandeling het niet zouden belemmeren. Wie weet zou ik die les van 22 juni helemaal niet halen, dacht ik een paar maanden geleden, omdat ik tegen die tijd te ziek of te moe zou zijn en eerder al moest stoppen. Maar dat gebeurde niet. Het werd 22 juni, en ik gaf mijn allerlaatste les.

Ik had het lesgeven eigenlijk al losgelaten, op het moment dat ik wist dat ik er in de zomer mee ging stoppen. Dat loslaten ging al met al snel en pijnloos. Voor mijzelf beschouwde ik het niet als een verlies, want het is nooit ‘van mij’ geweest. Iets wat niet van mij is, kan ik niet verliezen. Ik heb dit een tijd met veel plezier gedaan als manier om dienstbaar te zijn – als instrument.
De resterende lessen van de afgelopen maanden gaf ik vanuit die houding van losgelaten hebben. Voor het lesgeven zelf maakte dat helemaal niet uit. De bijeenkomsten waren misschien nog wel intenser en vruchtbaarder dan voorheen. Dat komt omdat het hele lesgeven niet zoveel met míj te maken heeft. Dat is een prettige, ontspannende gedachte. Jezus, of de Heilige Geest, doet Zijn werk wel, en zolang het lichaam nog enigszins functioneert – zolang ik kan praten, reizen, organiseren – doet mijn toestand er niet zoveel toe. Het aandachtspunt van ‘loslaten en afscheid nemen’ lag dan ook eerder bij de deelnemers van de groepen dan bij mijzelf. Ik begrijp heel goed dat ieder die mijn lessen als behulpzaam heeft ervaren, het wél als een verlies beschouwt dat ik ermee stop. Toch blijkt pijn hierover altijd te gaan over andere, eerdere verliezen, en uiteindelijk over het schijnbare verlies van God. Dat zijn kostbare vergevingslessen die naar boven zijn gekomen dankzij deze situatie. Want God kunnen we niet verliezen, noch ons ware Zelf. Het probleem is opgelost (zie WdI.80).
Wat overblijft is dat er behoefte is aan goede leraren en groepsbegeleiders, die de Cursus zelf grondig bestuderen en toepassen. En bereid zijn te delen wat zijzelf geleerd hebben, zodat zijzelf en anderen ervan kunnen leren. Ik stop met lesgeven, maar er zullen anderen zijn die mijn voorbeeld op hun eigen wijze, vanuit hun eigen afstemming op Jezus, zullen volgen. Voor iedere Cursusstudent zal de Hulp op het pad zich manifesteren.

Het is zeker waar dat er altijd een deur opengaat als er een deur sluit. Nu voor mijzelf de ‘lesgeefdeur’ gesloten is, blijkt de ‘schrijfdeur’ nog altijd wijd open te staan. Door te schrijven kan ik blijven communiceren, op een manier die nu beter past bij mijn situatie en energiepeil. Ik vind daar voor mezelf veel voldoening in, terwijl het ook anderen inspireert, zo blijkt uit de reacties. En dus vindt Jezus altijd wel een manier om mij als instrument te gebruiken zolang ik hier op aarde rondloop. Misschien gaat op een gegeven moment de schrijfdeur ook dicht. Dat zal dan zijn functie hebben, en leiden tot een nieuwe opening. Ik vermoed naar de Hemel.

Hoewel ik pas zo’n drie jaar grootschalig en landelijk als Cursusleraar werkzaam was, heb ik bijna zeven jaar Cursusgroepen begeleid en in totaal twaalf jaar – sinds 1999 – een lespraktijk gehad en cursussen, workshops en individuele gesprekken aangeboden. Tot ik wist dat ik kanker heb, dacht ik dat ik langer door zou gaan met het geven van groepen over de Cursus. Dat ik het toch gemakkelijk kan loslaten, heeft er, zoals gezegd, mee te maken dat ik me niet geïdentificeerd voel met mijn rol als Cursusleraar (noch met die als schrijver over de Cursus). Het is zeker verleidelijk om, wanneer je optreedt als spiritueel leraar, dat tot iets ‘persoonlijks’ te maken. Spiritueel leraar zijn is in zekere zin een aantrekkelijke rol, althans van de buitenkant af gezien (want het is zoals alles wat op aarde uitgeoefend wordt vooral hard werken, veel regelen en voortdurend reizen, aards geploeter dus!). Het ‘persoonlijk’ maken van een aantrekkelijke spirituele rol is een valkuil waar Jezus in de Cursus voor waarschuwt, bijvoorbeeld in de passage in het Handboek (H25) over paranormale of ‘bovennatuurlijke’ vermogens:

 “De Heilige Geest is niet tot misleiden in staat, en Hij kan alleen authentieke vermogens aanwenden. … Ongewone vermogens hebben echter een bijzondere aantrekkingskracht die buitengewoon verleidelijk is. Hier zijn de krachten die de Heilige Geest wenst en nodig heeft. Maar in diezelfde krachten ziet het ego een gelegenheid zichzelf te verheerlijken. … Zelfs zij die niet langer waarde hechten aan de materiële geschenken van de wereld kunnen toch nog door ‘bovennatuurlijke’ krachten worden misleid. … Velen hebben hier de verdedigingen van het ego nog niet doorzien, ook al zijn die niet bepaald subtiel. … Nu is de ‘kracht’ niet langer een authentiek vermogen en kan die niet op betrouwbare wijze worden aangewend. Het is bijna onvermijdelijk dat deze persoon de onzekerheden van zijn ‘kracht’ met toenemende misleiding zal oppoetsen, tenzij hij van gedachten verandert over het doel ervan. … ‘Bovennatuurlijke’ vermogens zijn gebruikt om de duivel aan te roepen, wat louter betekent dat het ego wordt versterkt. Maar in dienst van de Heilige Geest is hier ook een belangrijk kanaal voor hoop en genezing” (H25.4:2,5-7,5:1,4,6,7,6:5,6).

In de periode dat het Cursusleraarschap grootschaliger begon te worden, is deze verleiding één keer duidelijk bij me langsgekomen – een gebeurtenis die in mijn geheugen gegrift staat. Dat was toen ik anderhalf jaar geleden een lezing voor Miracles in Contact in Amersfoort gegeven had. De zaal was bijzonder goed gevuld en de reacties na afloop waren uitermate enthousiast en waarderend. Het was een uiterst bevredigende middag. Toen ik ’s avonds thuiskwam, was er – weliswaar héél subtiel – een stuk in mij dat vond dat ik dit toch wel heel goed ervan afgebracht had. Er was een – weliswaar klein – stuk in mij dat dit als mijn eigen verdienste beschouwde, en vond dat ik hier hard voor hard gewerkt en zelfs de nodige kritiek op, en twijfel aan mijn persoon voor had moeten doorstaan. Er was – weliswaar een héél klein beetje – ergens een gevoel van genoegdoening. En onmiddellijk werd ik door Jezus (die mij heel specifiek kan leiden omdat ik zijn stem hoor) hierop aangesproken. Hij vroeg mij zeer dringend dit alles heel eerlijk onder ogen te zien, er geheel afstand van te doen, en alles wat die middag gebeurd was én het hele leraarschap aan hem te geven. Hij vertelde me dat de geringste onachtzaamheid hierin, in de zin van ‘ik mag mezelf toch ook iets gunnen, tenslotte werk ik hard voor het goede doel’, er onvermijdelijk toe zou leiden dat er tussen mij en hem – Jezus – een geringe kloof zou ontstaan. Want een klein stukje van mij zou daarmee de wereld alsnog echt maken. En dat kleine stukje zou tussen hem en mij in komen te staan. Ik zou dan niet meer volkómen verenigd met hem kunnen lesgeven. Misschien nog wel voor 98% of 99%, maar niet meer voor 100%.
Hij klonk ernstig en dringend; het was duidelijk dat hij het ontzettend belangrijk vond dat ik hier heel serieus bij stilstond. Het beroep dat hij op mij deed, doet hij op ons allen. Het staat onder meer uitgelegd in de passage in het Handboek, getiteld: ‘Wat is de werkelijke betekenis van offeren?’(H13). Hier vertelt hij dat wanneer je ook maar íets van de wereld verlangt, of op z’n minst denkt daar enig geluk uit te kunnen halen, je bezig bent de waarheid te offeren. En dat geldt ook voor ‘immateriële’ zaken van de wereld, zoals macht en roem (zie H13.2:6). Dat houdt tevens in: waardering willen hebben, genoegdoening willen krijgen, bewonderd willen worden, het fijn vinden als anderen jou als ‘de leraar’ of ‘de genezer’ zien, etc. Hecht er enige waarde aan, en je offert je vrede op, je vrijheid, de hoop op de Hemel en de herinnering van je Vaders Liefde, zo staat er (zie H13.4:6-9).

 “Gods leraren kunnen er geen spijt van hebben de genoegens van de wereld prijs te geven. Is het een offer pijn op te geven? … Vergeet niet dat offeren iets totaals is. Er bestaan geen halve offers. Je kunt de Hemel niet ten dele opgeven. Je kunt niet een klein beetje in de hel zijn. Het Woord van God kent geen uitzonderingen” (H13.4:1,2,7:1-4).

Die nacht liet ik diep tot me doordringen wat Jezus bedoelde. Als ik ook maar een klein beetje zou hechten aan de rol van leraar, of aan waardering, erkenning, aantallen of positieve reacties, zou ik voor mezelf een ‘wereld buiten mij’ toch weer echt gaan maken, hoe subtiel ook. Ik zou zelf de deur naar de hel weer op een kier zetten, door te menen dat iets of iemand buiten mij iets kan toevoegen aan Wat ik ben. Ik zou denken dat ik nog iets nodig heb naast wat God me al gegeven heeft. Ik zou iets doen wat in strijd is met de boodschap die ik uitdraag. Dat was het laatste wat ik wilde. Ik begreep dat wat Jezus me duidelijk wilde maken, is dat het uitdragen van een spirituele boodschap, in welke vorm ook, met de grootst mogelijke zorgvuldigheid gepaard dient te gaan.
De volgende ochtend kon ik Jezus met volle overtuiging zeggen, dat ik lieverhem wilde dan wat dan ook uit de wereld. Ik wist dat hij het zou weten als ik het niet volledig meende, want hij leest altijd de woorden van het hart, niet die van de mond – gelukkig maar! Maar ik meende het, en dat wist hij.
Daarna is de verleiding nooit meer voorbij gekomen. En kon zijn stroom onbelemmerd door me heen blijven vloeien. Ik wist voor altijd dat het allemaal niets met ‘mij’ te maken heeft.

En daarom breng ik geen offer, nu ik het eerder dan verwacht moet loslaten. En kan ik Zijn Stroom door me heen laten stromen op elke manier die past. De vorm kan veranderen, maar de Stroom verandert nooit. Het is, om nogmaals met Rumi te spreken, het Water van het water, de geest van de Geest:

 “Dag en nacht is er beweging van schuim op de Zee.
Je ziet het schuim, maar niet de Zee. Opmerkelijk!
Als boten botsen en klotsen we tegen elkaar:
Onze ogen zijn verduisterd,
ook al bevinden we ons in klaar water.
O jij, die bent ingeslapen in de boot van het lichaam,
jij hebt het water wel gezien,
maar kijk nu eens naar het Water van het water.
Het water heeft een Water waardoor het wordt gestuwd,
de geest heeft een Geest waardoor hij wordt geroepen.”