Heiligheid

4 april 2011
Al die vogels! Het is zondagochtend vroeg, zo’n uurtje of vijf, en ik lig in mijn B&B-bedje in Lage Vuursche. Ik ben wakker geworden en hoor ze fluiten en zingen, van alle kanten en in alle toonaarden: een waar concert. Een tijdje luister ik, tot ik – gelukkig – weer in slaap val, om wakker te worden op een voor een zondag wat normaler tijdstip. Precies op tijd voor het ontbijt. Want dat is het leuke van B&B: niet alleen een bed, ook breakfast: het eitje wordt voor je gekookt, de broodjes en de jam klaargezet. De vogels zijn er nog steeds, maar minder luid dan in de stilte van de vroege ochtend.
Afgelopen weekend heb ik weer een ‘wandelweekend’ gehouden, zoals ik vorige zomer regelmatig deed. Twee dagen wandelen met een overnachting. Het voordeel van een bedje ter plekke is dat je ‘s avonds nog het bos in kunt, en de volgende ochtend meteen ook weer. Je blijft in het energieveld, zogezegd, en het weekend lijkt veel langer. Lage Vuursche, dichtbij en gemakkelijk bereikbaar, is aan alle kanten omsloten door bos en daarmee een goede uitvalsbasis voor wandelen en fietsen. De pannekoekenkermis neem ik dan maar voor lief…
Wandelen is voor mij meditatie – in een rustige ritme, stap voor stap, door mooie natuur lopend, raak ik meer en meer ingekeerd en verstild. Daarom wil ik altijd liefst alleen lopen. Menselijkerwijs dan, want eigenlijk wandel ik met Jezus.
Het was voor het eerst dat ik dit weer deed sinds ik weet dat ik ziek ben, en ik merkte dat ik het spannend vond. Kan dit nog wel? En is het wel verstandig? In mijn eentje door het bos zwerven, terwijl ik toch ongeneeslijk ziek ben verklaard, botten heb waar kanker in zit (die kunnen daardoor ineens breken, al weet ik niet of dat werkelijk zo’n vaart loopt) en mijn fysieke kracht de laatste tijd lijkt af te nemen? Maar juist het contact met de natuur en de terugtrekking uit ‘de wereld’ doen me heel erg goed. Dus ik waag het erop en probeer het uit. Het gaat heel goed. Ik merk wel dat ik minder ver kan wandelen dan ik gewend was (dat was al niet zo heel ver, trouwens), dus ik zorg voor meer rustpauzes. Het is ook heerlijk om heel lang tegen een boom te zitten, en dan ben ik ook in het bos. De natuur geeft me altijd veel energie, ook lichamelijk. Als ‘geestmens’ heb ik ‘aarde’ nodig.

Maar mijn spanning vooraf om dit te gaan doen, confronteert me er wel weer mee dat mijn aardse bestaan op dit moment een en al onzekerheid is. Blijkbaar ben ik erg ziek, en soms merk ik daar helemaal niets van, en soms ineens wel. En als ik wel wat voel – met name moeheid – is weer niet duidelijk of dat dan door de kanker komt. Of door de medicijnen, met al hun mogelijke bijwerkingen. Of omdat ik altijd al snel moe was, en toch al gewend om met een nogal krakkemikkig aanvoelend lichaam door het aardse leven te gaan. Een lichaam waar overigens al een hele tijd kanker in moet hebben gezeten, maar dat wist niemand, dus is er wel iets veranderd sinds vorige zomer?
Ik noemde mijn lichaam voor mezelf vaak ‘een krakende wagen’. Die lopen immers het langst, stelde ik mijzelf gerust als er weer een kwaal of vage pijn was opgedoken. Nu lijkt het erop dat dat laatste niet geldt. Maar hoelang mijn krakende wagen eigenlijk nog meegaat, en op welke manier, dat is op dit moment helemaal niet duidelijk. Steeds meer realiseer ik mij dat ik in aardse zin geen toekomstperspectief heb. Ik ben ongeneeslijk ziek, maar wat dat precies behelst is de vraag. Ik word behandeld, maar weet niet of die behandelingen zullen aanslaan. Ik ben te moe geworden om nog al mijn lessen te kunnen geven, en dus begonnen met mijn werk deels over te dragen en los te laten. Ik weet dat de lichamelijk dood nadert, op enig moment, en dat houdt me erg bezig, in al zijn aspecten. Maar het hoe en wanneer, dat is vooralsnog een open vraag. En voorlopig is de grootste klus, om op de juiste en beste manier hier op aarde te blijven leven.
Over de dood gesproken: nu ik weer een tijdje midden in de natuur ben, valt me op dat de dood er alom aanwezig is, open en bloot. Zelfs nu, in het voorjaar. Bijvoorbeeld in alle verdorde beukenblaadjes die van de bomen zijn gevallen – beuken houden hun blaadje de hele winter vast en laten ze pas los als de knoppen bijna uitkomen. Verdorring, vertering, verrotting: de natuur doet helemaal niet moeilijk over de dood. Het valt me in dat doodgaan iets heel natuurlijks is: gewoon de vorm laten sterven en eraan voorbij gaan. That’s it.

Wanneer ik op zondagochtend door het nog vochtige en mistige bos loop, realiseer ik me dat ik mijn situatie in aardse zin als ingewikkeld ervaar. En op datzelfde moment voel ik dat ik soms, als de wereldse drukte even geweken is zoals nu, niet helemaal contact wil maken met de ingewikkeldheid van mijn ervaringen. Dat ik er een beetje uit weg wil, omdat ik denk dat ik het anders te moeilijk of te veel vind om emotioneel te dragen. Ik vertel aan Jezus wat ik opmerk, en dat het voelt alsof dit zo niet klopt. Hij geeft aan dat ik dan bezig ben teveel op mijzelf te vertrouwen in het hanteren van mijn situatie. “Stop met zelf knutselen,” zegt hij tegen me. Ik weet dat hij dat zo formuleert, omdat ikzelf dat vaak in mijn groepen zeg: “Stop met knutselen binnen je ego, dat werkt toch niet. Eigen oplossingen zoeken is niet de weg. Draag het over aan Jezus of de Heilige Geest en laat Hem je probleem oplossen, dat is het enige wat werkt.” Zoiets zeg ik vaak tegen anderen. Al is het misschien beter om te zeggen dat Jezus het zegt, via mij. En nu zegt hij hetzelfde tegen mijzelf. “Draag het over aan mij,” zegt hij met nadruk. Hij heeft natuurlijk helemaal gelijk, en ik voel weer dat ik nooit alleen ben, nergens in, en hoe verschrikkelijk dicht hij bij me is. “Ik geef het je,” zeg ik en we wandelen stil verder. Nu begint er iets te veranderen. Ik voel me boven de ingewikkeldheid uitgetild. Gedachten over wat mijn lichaam nog zal kunnen en hoe het precies zal lopen verdwijnen, en de innerlijke rust keert terug. Er is alleen nu, dit ogenblik. En nú is er helemaal niets ingewikkeld en is er geen enkel probleem. Nu ik weer ben geland in het huidige moment, wordt het bos nog mooier, stiller, vrediger. Een zachte omhulling, om mij heen en in mijzelf. Natuurlijk! Het heilige ogenblik heeft me boven het slagveld uitgetild. En dit is de enige oplossing, altijd.

Ik zit tegen een enorme beuk geleund en kijk omhoog. Heiligheid. Dat woord komt steeds bij me op gedurende dit weekend. Ik zie het in de enorme stam, in de vele kale takken die nog allemaal zichtbaar zijn, en in de ontelbare knoppen. De beuk weet ook dat hij heilig is, dat vertelt hij me. Vanuit het heilig ogenblik is heiligheid het enige dat gezien en ervaren wordt, en zie ik niets dan heiligheid die me omringt. Ik zie het in de lichtgroene waas rond struiken en lage bomen, gevormd door de ontluikende blaadjes. Ik zie het in de heldere poelen die ik al wandelend tegenkom. In de verrotting en vertering van de bodem en van afgestorven hout. En op zaterdagavond, wanneer ik bij het Pluismeer ben, zie ik het weerspiegeld in het water, dat er in het avondlicht verstild en vredig bijligt, en in de toeterende ganzen die er overheen vliegen. Heiligheid – ik zie het in mijzelf. Niets dan heiligheid is er.
En soms komen er een paar heilige mensenbroeders langs, die babbelen en luidkeel praten en de hen omringende heiligheid lijken weg te duwen met hun gespetter en lawaai. En dat mag óók.

“Door jouw heiligheid wordt de macht van God gemanifesteerd. Door jouw heiligheid wordt de macht van God beschikbaar. En er is niets wat de macht van God niet vermag. Jouw heiligheid kan daarom alle pijn wegnemen, alle leed beëindigen en alle problemen oplossen. Ze kan dit doen met betrekking tot jezelf en ieder ander. Ze heeft dezelfde macht om iedereen te helpen, omdat ze dezelfde macht heeft iedereen te verlossen” (WdI.38.2).